Mijn eerste kennismaking met Lieke Marsman is heftig. Ik lees De volgende scan duurt vijf minuten, waarin twaalf gedichten en een essay zijn samengebracht, en het duurt geen minuut of ik adem anders. In dwingende bewoordingen heeft Marsman het over pijn, dood, ziekte. ‘Waarover men niet kan spreken,/ daarover maakt men gebaren / of barst men in tranen uit.’
Ik weet het al sinds de titel, de kanker groeit, maar ik merk dat ik de ziekte niet meteen wil benoemen, niet omdat ik bang ben om hem te benoemen, maar wel omdat ik stomweg hoop dat het niet waar is, dat alles wel zal meevallen, dat de hele wereld wel weer beter zal worden.
De mevrouw die in de immobiliën zit sloot het gesprek af met: ‘Verhuizen kost geld.’ Omdat het zo’n kort zinnetje was, klonk het als een waarheid. Het is waarschijnlijk ook waar, maar ik kwam er onmiddellijk tegen in opstand. Misschien kost verhuizen soms géén geld.
Na het diner met negen Engelstalige uitgevers, dat door uitgeverij Querido en het Nederlands Fonds voor de Letteren is georganiseerd, zou ik nog naar Antwerpen kunnen rijden, maar ik doe het niet. Ik overnacht in Amsterdam. Tijdens mijn wandeling naar het NH Hotel dat ik heb geboekt kom ik min of meer tot rust. Moeilijk, al die stemmen van uitgevers en boekenmensen en collega-schrijvers in je hoofd.
Ik was er al een half uur op voorhand, want ik wilde zeker zijn van een zitje. Op de Frankfurter Buchmesse zou Édouard Louis geïnterviewd worden op Das Blaue Sofa, bij manier van spreken een van de meest prestigieuze, literaire zitmeubelen van Europa. Das Blaue Sofa is een literair programma dat sinds 1999 bestaat. In 2011 is het ook een radio-programma geworden op ZDF, en het programma kent ook al heel erg lang een live versie op de Buchmesse in Frankfurt.
Boeken moeten veel geduld hebben. Van James Baldwin Giovanni’s room was ik ondersteboven toen ik het in 1984 las. En daarna duurde het maar liefst vijfendertig jaar voor ik weer bij Baldwin terechtkwam, om opnieuw behoorlijk overdonderd te zijn.
Het engeltje Angelino Brown komt van het ene op het andere moment in de borstzak van buschauffeur Bert terecht. Niemand kijkt raar op van een engeltje in een borstzak. Engelen bestaan nu eenmaal.
Voor Janis is het een overdonderende tijd. Zijn wereld verandert in luttele weken van bijna niks (hij is totaal onwetend, in een hut in een woud op een berg, hij is een kakkebroek, om met Evert te spreken) in ongelooflijk veel (met een nieuwe naam, Folker Ludger Roelef, in een drukke stad als Dolmerstede, met regels en wetten en een duidelijke hiërarchie).
Een moeder fatsoeneert haar kind, voordat het de straat op gaat. Ze knoopt de schoenen dicht, trekt de broekband goed, geeft een rukje aan de jas en ritst hem dicht, maakt een vegende beweging langs de mouwen en legt haar handen op de schouders, om het kind nog eens goed te bekijken. Zo, jij kunt.
In deze periode van lijstjes, top tienen en favorieten van het afgelopen jaar bekruipt me al eens het gevoel dat ik anders moet gaan lezen. Ik mis erg veel. Sinds vanmiddag ben ik alweer gerustgesteld. Ik ben blij met mijn eigen tempo.
Ik hield Connie P. al een tijdje in het oog, hoe ze haar tafelgezelschap animeerde en haar glas liet bijschenken. Ik was een lezer van haar. Aan mijn bonkende hart merkte ik dat ik ook fan van haar was.
Toen ik aanschoof voor het buffet, stond Connie P. ineens naast me, en ik hoorde mezelf zeggen: ‘U kent mij niet, maar morgen komt daar verandering in. U verzorgt mijn voorprogramma.’ Ze keek op, ze keek me aan, heel even dacht ik nog dat ze zou gaan schelden, maar nee, ze moest lachen en zei alleen maar: ‘Oowh!’
Ze vond mijn grap leuk. Ik hoefde haar niet uit te leggen dat ik het over het programma van de literaire avond in het Stadstheater van Göteborg had. In dat programma was ik pas halverwege aan de beurt. Na een viertal grote literaire namen – mijn voorprogramma ha ha ha – zou ik aantreden en een fragment uit Mansoor voorlezen.
De volgende avond streek ik na mijn optreden opgelucht neer in de artiestenfoyer. Ik werd eerst een beetje uitgelaten, en daarna sloeg de twijfel toe. Had ik niet te snel gelezen, dat soort vragen.
Tot grotere twijfels kwam ik niet. Connie P. pakte het exemplaar van Mansoor dat op tafel lag op en begon erin te lezen. Niet één bladzijde, niet twee, maar veel.
Af en toe keek ik heimelijk naar haar gezicht. Een lezend gezicht zegt veel. Als ze zou zitten knikken zoals volwassenen wel eens vaker knikken om uitdrukkelijk te laten merken dat kinderboeken ook boeken zijn, dan zat Connie P. anders in elkaar dan ik dacht.
Ze las en keek op, pakte een sigaret uit haar pakje en zei iets moois tegen me. Ik schrijf niet op wat ze zei. Het was iets waarop ik ‘dank je wel’ kon antwoorden. Later, toen ze er even niet was, stopte ik het kleine boekje ongemerkt in haar jaszak, en nog later gingen we samen op de foto.
In ons grote gezin wilde niet iedereen op hetzelfde moment hetzelfde horen, dus stond de radio beneden niet voortdurend aan. De ene broer hield van The Beatles, de andere draaide Demis Roussos, en nog een andere zwoer bij Zjef van Uytsel. Wat we in de woonkamer hoorden werd bepaald door mijn ouders.
In 2003 wilde Suzanne Moebarak weten hoe de leesbevordering bij kinderen en jongeren in andere landen dan Egypte werd aangepakt, en daarvoor nodigde ze een paar boekenmensen uit naar Caïro. De verantwoordelijke van The British Council die ons begeleidde wist precies te vertellen hoe het bezoek zou verlopen.
In december 1996 zou ik naar Gretna Green gaan, het plaatsje waar je kunt huwen met je geschaakte bruid. Trouwplannen had ik niet. Na Gretna Green wou ik ergens verblijven waar ik mezelf schrijvend aan een tafel zag zitten, voor een raam met zicht op zee.
The Witches of Eastwick is niet meteen een film die je legendarisch kunt noemen, maar de beginscène ben ik nooit vergeten. De camera valt als het ware door de wolken en komt in het stadje Eastwick terecht, en — hop — je zit middenin de actie. Ik denk wel eens aan die vallende camera, als ik in een boek stap en meteen wordt meegesleurd.
Het Nederlandse gay-lifestyle-magazine sQueeze bracht in 2004 een interview met mij. Verzamel de liefde was pas verschenen. In het stuk lag de nadruk op mijn gedichten.
Als pitchen net als in de filmwereld standaard wordt in de literatuur, dan vrees ik dat je je moet voorbereiden op een nieuw decennium.
Samen met schrijfster Yasmine Allas begon ik in 2007 aan een schitterende reis door Zuid-Afrika. Drie weken lang zouden we rondtrekken, van Pretoria naar Johannesburg en een paar andere plekken, en daar in universiteiten en bibliotheken lezingen geven. De reis bleek voor ons een snelcursus Zuid-Afrika: in de verschillende steden werden we door weer andere mensen op de beste manier ontvangen, en iedere keer werd ons beeld van het land bijgestuurd.
Je hebt zo snel de neiging om een boek weg te zetten met een label erop. Hoe jammer is dat. Je ziet illustraties in kleur, en je denkt (dus) aan prentenboeken en (dus) aan kleuters. In het geval van Majoor Rosalie van Timothée de Fombelle en Isabelle Arsenault zou je weer de denkfout maken, en het boek (dus) onthouden aan heel veel lezers én aan jezelf.
Op het vliegtuig naar New York zat ik naast een jongeman die The Big Apple on a budget zou ontdekken. Zijn matrozentrui paste bij zijn enthousiasme. Hij zou gaan coachsurfen en gaf zichzelf een maand. Hij glunderde.
Samen met pianist Steven loop ik van achter in de zaal naar voren. Ik weet dat ik zometeen voor ongeveer tweehonderd mensen zal staan, en toch schrik ik nog bij de aanblik. Deze ongeveer tweehonderd mensen hebben in de afgelopen twaalf maanden een dierbare verloren. Zij kijken naar mij, ik kijk naar hen.
Als ik aan de paniek terugdenk waarover ik het bij deze foto wil hebben, moet ik de neiging onderdrukken om niet alsnog alle aanwezigen persoonlijk aan te schrijven en me te excuseren. Hoe dan ook heb ik in het najaar van 2011 geleerd dat je ontreddering niet alleen met een tijdsduur kunt aanduiden, maar ook met een lengtemaat.
Hoe het literair evenement heette, weet ik niet meer. De organisatie was in handen van Behoud de Begeerte, en dus had ik alle vertrouwen in het goeie verloop. Het concept bestond erin dat een aantal schrijvers rustig voorlezend een verhoogde catwalk zou afwandelen. Aan weerszijden van het pad zou het publiek aanschuiven voor een diner.
Tijdens de repetitie in de namiddag kon je bij daglicht nog niet zien hoe gezellig het die avond zou worden. Het eten beloofde lekker te zijn, er stonden waxinelichtjes klaar, het licht ging worden gedempt. Als de technicus me vooraf had verteld dat hij filters wilde gebruiken om het licht roder en warmer te maken, dan nog was me die avond hetzelfde overkomen.
Ik moest ’s avonds de catwalk/tafelloper op om verbijsterd te constateren wat ik nog niet wist. Een paar stappen en ik begreep hoe vreselijk lang de catwalk zou worden. Voor het eerst drong tot me door dat ik al een hele tijd aan een bril toe was, en dat mijn ogen me bij rood licht bedrogen.
Van het verhaal uit Broere dat ik zou voorlezen bleef bij het rode licht niks anders over dan wazige vlekken, waarvan hier en daar een woord of een zin leesbaar was. Ik struikelde voortdurend over woorden, versprak me, legde daardoor verkeerde klemtonen, plakte zinnen aan elkaar waarvan het begin niet bij het einde hoorde. Ik stierf ongeveer zeven minuten en naar mijn gevoel zeven kilometer. De volgende dag heb ik meteen werk gemaakt van een bril.
Jarenlang dacht ik dat Hans Christian Andersen op Danny Kaye leek, en in technicolor leefde. Ik denk dat ik negen was, toen ik Hans Christian Andersen zag, een Amerikaanse film uit 1952 waarin Kaye als de beroemde sprookjesschrijver uit Odense spontaan in Engelse liedjes losbarstte, omdat hij net weer een sprookje had verzonnen. ‘Thumbelina, sing, Thumbelina, dance,’ ik hoor het refrein nog in mijn hoofd, en ik zie alsof het gisteren was hoe hij als een Ugly Duckling met lachende kinderen achter zich aan door een nagebouwd Deens dorpje in een Hollywood-studio hobbelde. Die Andersen toch, die vrolijke vriend van sprookjesprinsesjes en paupers.